Wilt u meer lezen en altijd op de hoogte zijn van de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van grensoverschrijdend werken? Sluit een abonnement af. Heeft u al een abonnement, dan kunt u uiteraard inloggen.
Het Vreemdelingenbesluit kent een verblijfsgrond voor vermogende vreemdelingen, die bedoeld is voor vreemdelingen die minimaal € 1.250.000 investeren in een innovatieve onderneming. Per 17 april is deze verblijfsgrond afgeschaft. Voor al verleende verblijfsvergunningen is er een overgangsbepaling. Van deze verblijfsgrond werd overigens maar weinig gebruikgemaakt.
Bron: Staatsblad 16 april 2024, 83
Een internationale bachelorstudent Geneeskunde aan de RU Groningen, met de Saoedi-Arabische nationaliteit, had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘studie’. De RUG heeft de vreemdeling afgemeld bij de IND wegens onvoldoende studievoortgang. Vervolgens heeft de staatssecretaris de verblijfsvergunning ingetrokken. De Raad van State bevestigt dat dit rechtmatig heeft mogen gebeuren. Op de grief dat de gehanteerde voortgangstoets discriminerend zou zijn ten opzichte van Nederlandse studenten gaat de RvSt niet in.
Bron: Raad van State, 12 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1534
Kan met vrucht een nieuw verzoek tot (voortgezette) toepassing van de 30%-regeling worden gedaan voor een andere periode dan die waarvoor eerder een verzoek is gedaan dat is gehonoreerd? A-G Pauwels meent dat het cassatieberoep van belanghebbenden gegrond is.
Bron: Hoge Raad, 29 maart 2024, ECLI:NL:PHR:2024:350
A is niet uit een ander land aangeworven. A was ook niet twee derde van de periode van 24 maanden voorafgaande aan zijn tewerkstelling in Nederland woonachtig verder dan 150 km van de grens. A geeft geen recht op toepassing van de 30%-regeling.
Bron: Rechtbank Den Haag, 23-01-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:714
A, maakt gebruik van de 30%-regeling, maar kan niet aangemerkt worden als een partiële buitenlandse belastingplichtige. Die regeling is niet van rechtswege van toepassing. Een keuze voor de regeling is vereist.
Bron: Hoge Raad, 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:543