Auteur: Mr. Dr. Kerstin M.L.L. van de Ven, verbonden aan de Universiteit Maastricht en aan Athena Advies en Praktijk (kerstin.vandeven@maastrichtuniversity.nl)
Op 29 april 2021 (ECLI:NL:RBLIM:2021:3698) besliste rechtbank Limburg in een kortgeding procedure dat geen derdenbescherming toekwam aan een Duitse schuldeiser die executoriaal beslag had gelegd op een in Nederland gelegen woning. De reden voor de afwijzing was gelegen in het op het huwelijk toepasselijke huwelijksvermogensrecht van degene op wiens woning beslag was gelegd. De echtgenoten in de casus waren beiden van een andere nationaliteit: meneer had de Duitse nationaliteit en de vrouw de Nederlandse. Ze waren in 1976 in Nederland met elkaar gehuwd zonder het maken van huwelijkse voorwaarden. Als gevolg van de huwelijksdatum werd het toepasselijke huwelijksvermogensrecht aangewezen door het Haags Huwelijksgevolgenverdrag 1905. Dat bepaalt dat het huwelijksvermogensrecht door de nationale wet van de man van toepassing is: Duits huwelijksvermogensrecht en daarmee de Zugewinngemeinschaft. In dit artikel besteed ik aandacht aan de beslissing van de voorzieningenrechter, de verschillende internationaal privaatrechtelijke verwijzingsregels voor het huwelijksvermogensrecht, en aan een wetsvoorstel dat bij de Eerste Kamer ligt tot aanscherping van artikel 10:45 BW, een wetsartikel dat de derdenbescherming regelt in situaties waarin een ‘vreemd’ (niet Nederlands) huwelijksvermogensstelsel van toepassing is.